Taken en aantal bhv’ers:
Bedrijfshulpverleners (bhv’ers) hebben een belangrijke taak binnen bedrijven. Om het bhv-werk goed te kunnen doen, hebben ze duidelijke regels en kaders nodig. In opdracht van de Sociaal-Economische Raad (SER) en de Stichting van de Arbeid heeft het NIBHV onlangs de handreiking bedrijfshulpverlening gepubliceerd. Wij hebben er een korte samenvatting en wat eigen toelichtingen van gemaakt voor je. Voor de volledige publicatie verwijzen we ook naar de SER website: https://www.ser.nl/nl/Publicaties/handreiking-bhv
De rol van de bedrijfshulpverlener: Bhv’ers zijn mensen die getraind zijn om hun collega’s, bezoekers en andere mensen in het gebouw te hulp te schieten bij calamiteiten. Dit doen zij met het verlenen van eerste hulp, het blussen van branden, het ontruimen van panden en het inschakelen van hulpdiensten. In de praktijk zijn bhv’ers als eerste ter plaatse als zich iets ernstigs of soms zelfs levensbedreigends voordoet. De bhv’er beoordeelt en gaat direct over tot handelen om letsel en schade zoveel mogelijk te voorkomen of minstens te beperken. Let op: we spreken hier over letsel én schade. Letselbeperking is een zaak die door regelgeving zoals ook het Bouwbesluit zo goed mogelijk geregeld wordt. Schadebeperking is iets dat niet zozeer publiek, maar ook privaat geregeld wordt. Bot gezegd komt het er op neer dat het de overheid nauwelijks interesseert of een bedrijf helemaal ‘af-fikt’, als er maar geen slachtoffers vallen. Werkgevers hebben zeker wél belang bij continuïteit en behoud van hun pand.
Een goed bhv-organisatie valt of staat met een goede RI&E:
Ook de risico’s die de bhv’ers zelf lopen bij de uitvoering van hun bhv-taken moeten worden meegenomen in de RI&E. Dat kan betekenen dat er soms aanpassingen nodig zijn in het gebouw, de werkzaamheden en/of aan installaties, om ervoor te zorgen dat de bhv op verantwoorde wijze haar werk kan doen. Brand- en ongevalsrisico’s kunnen bijvoorbeeld worden verminderd door organisatorische zaken (procedures, afspraken, ‘do’s and dont’s’) en ook door voorzieningen als branddetectie, blusinstallaties, compartimentering, brandwerende deuren. Tijdens een bhv-inzet kunnen bhv’ers ervaringen opdoen die het noodzakelijk maken dat er nazorg wordt geregeld. Dit aspect moet worden meegenomen in de RI&E.
Van fabriek tot kantoor, van onderwijsinstelling tot ziekenhuis: elk gebouw heeft een andere gebruiksfunctie. Ook de werkzaamheden en de risico’s die daaruit voortvloeien zijn overal anders. Verder is ook de grootte van het pand van belang: een groot, complex en oud gebouw met meerdere verdiepingen heeft meer risico’s dan een klein, eenvoudig, nieuw en brandveilig laagbouwpand. Dat betekent dat bij de inrichting van de bhv-organisatie de kenmerken van het gebouw/terrein (ontwerp, routing, het aantal verdiepingen), de mate van brandveiligheid en de aanwezige brandveiligheidsvoorzieningen belangrijke uitgangspunten zijn.
De grootte van de bhv-organisatie:
Bij het bepalen van bhv-organisatie zijn de eigen werknemers en bewoners, maar ook werknemers van andere werkgevers in het pand en eventuele bezoekers een belangrijke factor. Dit is vooral van belang in verband met een eventuele ontruiming, bijvoorbeeld bij brand of bij een gaslekkage.
Bij de invulling van de bhv-module vormen de Arbowet en het Arbobesluit de basis. Daarnaast is er ook andere wet- en regelgeving van invloed op de manier waarop bedrijven de bhv kunnen organiseren. Het gaat dan om de bhv in samenhang met het gebouw/bedrijfsterrein, de mate van brandveiligheid, en de aanwezige brandveiligheidsvoorzieningen en -installaties.
Stel incidentscenario’s op:
Incidentscenario’s beschrijven mogelijke situaties die zich kunnen voordoen, zoals een brand, ongeval of ontruiming. Door het opstellen van bedrijfsspecifieke incidentscenario’s wordt inzichtelijk wat er moet gebeuren om een effectieve bhv-inzet te kunnen doen.
De incidentscenario’s kunnen worden bepaald op basis van:
■ de geïnventariseerde risico’s;
■ de maatgevende factoren;
■ informatie over de meest voorkomende ongevallen;
■ informatie over de meest voorkomende plaatsen van ontstaan van brand (zie bijlage 6).
Het verloop van een incident wordt beïnvloed door de samenhang tussen de bouwkundige, (installatie)technische en brandveiligheidsvoorzieningen. De bhv moet hierbij aansluiten.
Betrek zo mogelijk de preventiemedewerker en de ondernemingsraad (or) of personeelsvertegenwoordiging (pvt) bij het opstellen van scenario’s.
Neem in de incidentscenario’s de feitelijke situatie in het bedrijf/gebouw als uitgangspunt. Inventariseer de bouwkundige situatie en (installatie)technische brandveiligheidsvoorzieningen. Het verloop van een incident kan worden beïnvloed door de samenhang tussen de bouwkundige en (installatie)technische voorzieningen en de bhv-organisatie. De mate van brandveiligheid in een gebouw bepaalt mede de omvang van de bhv-organisatie.
Bepaal de opkomst- en responsetijd voor de bhv. Bhv’ers moeten zo snel mogelijk na de melding van een brand of ongeval kunnen optreden. Hun inzet duurt tot het moment dat professionele hulpverleners arriveren en de hulpverlening overnemen.
De Inspectie SZW hanteerde tot 2007 als norm dat de bhv binnen 3 minuten na de melding van een incident in actie komt. Sindsdien stelt de Inspectie SZW dat de responstijd een kwestie is van maatwerk, afhankelijk van de stand van de techniek en maatgevende factoren.
Het is belangrijk om te testen of de responstijden haalbaar zijn. Praktijkoefeningen op basis van de incidentscenario’s geven inzicht in realistische tijden en kunnen leiden tot een aanpassing van het aantal bhv’ers dat nodig is om op tijd ter plaatse te zijn en zeker zo belangrijk, om te kunnen assisteren bij ontvluchting van mensen die onbekend zijn in het gebouw of die minder zelfredzaam zijn(!). Witlox Brandveiligheid heeft hier op basis van diverse publicaties rekenmodellen van gemaakt. Heb je er trouwens ook al eens aan gedacht dat je voldoende ontruimers moet hebben en dat dit niet altijd bhv’ers hoeven te zijn?
Oorzaken binnenbranden:
Maar liefst 42,1% van de binnenbranden werd veroorzaakt door defecte apparatuur en het verkeerd gebruik ervan. Tabel 1 geeft een overzicht van het aantal binnenbranden en oorzaken over de jaren 1995 tot en met 2013. Er is een onderverdeling gemaakt naar gebouwensoort, zoals onderwijsgebouwen, kantoorgebouwen en gezondheidszorggebouwen. Opvallend is het hoge percentage brandstichting en roken in bepaalde sectoren, zoals:
- Gezondheidszorg: 1.000 branden, waarvan circa 200 door brandstichting en 190 door roken;
- Onderwijs: 100 branden, waarvan circa 32 door brandstichting;
- Logies: 200 branden, waarvan circa 170 door roken.
Tabel 2 uit SER publicatie ‘Handreiking arbomaatregelen bedrijfshulpverlening – mei 2020’:
Meest voorkomende plaatsen van ontstaan brand per gebouwtype | 1 | 2 | 3 |
Kantoorgebouwen | Verblijfsruimte | Gang, trap, hal | Keuken, kantine |
Gemiddeld % 1988-1993 | 22 | 11 | 9 |
Onderwijsgebouwen | Verblijfsruimte | Berging | Gang, trap, hal |
Gemiddeld % 1988-1993 | 27 | 14 | 12 |
Logiesgebouwen | Keuken, kantine | Gang, trap, hal | Berging |
Gemiddeld % 1988-1993 | 23 | 22 | 20 |
Bijeenkomstgebouwen | Technische ruimte | Verblijfsruimte | Keuken, kantine |
Gemiddeld % 1988-1993 | 18 | 15 | 12 |
Industriegebouwen | Gang, trap, hal | Keuken, kantine | Verblijfsruimte |
Gemiddeld % 1988-1993 | 8 | 2 | 2 |
Gezondheidszorggebouwen | Verpleegkamer | Keuken, kantine | Binnen het gebouw algemeen |
Gemiddeld % 1988-1993 | 26 | 15 | 12 |
Bovenstaande is behoorlijk gedateerd, maar geeft volgens de publicatie toch nog een goede indicatie. Witlox Brandveiligheid valt op dat er toch wel iets opgemerkt moet worden over de opkomst van de oplaadapparatuur en accu’s sinds 1993, zoals scootmobielen en mobiele telefoons.